Mistieke liggaam en kerk in die nuwe Rooms-Katolieke teologie

12e JAARGANG         9 April 1955           No. 615            p. 505-506.

KERKNIEUWS
Weekblad onder hoofdredactie van W. C. F. Scheps
Promotie W. D. Jonker

Mistieke liggaam en kerk in die nuwe Rooms-Katolieke teologie – Een prachtig steekspel.

Vrijdag 1 April j.l. is aan de Vrije Universiteit bij prof. dr. G. C. Berkouwer, gepromoveerd tot doctor in de theologie de Zuid-Afrikaner, de heer W. D. Jonker, op een proefschrift getiteld: “Mistieke liggaam en kerk in die nuwe Rooms-Katolieke teologie”.  Als paranymfen traden op zijn landgenoten, mej. E. Lindes en de heer D. C. S. Oosthuyzen, beiden student aan de Gem. Universiteit te Amsterdam.

De promovendus

Willem Daniël Jonker werd in 1929 te Lichtenburg in Zuid-Afrika geboren.  Hij behaalde aan de universiteit van Pretoria in 1948 de graad van Baccalaurens Artium (B.A.), cum laude, in 1951 de graad van Baccalaurens divinitatis (B. D.) eveneens cum laude en in 1952 die van Magister Artium, (M.A.), die ook cum laude verleend werd.  In 1953 deed dr. Jonker cum laude doctoraal examen

Dr. Jonker gaat 12 April met zijn gezin weer terug naar zijn geboorteland en hoopt in Juni zijn kerkelijk examen af te leggen en dan bij die Ned. Geref. kerk beroepbaar te worden gesteld.

Het proefschrift

Het proefschrift van dr. Jonker, dat bij J. H. Kok N.V. te Kampen van de pers kwam, wil een critische uiteenzetting geven van de hoofdmomenten van de worsteling met het corpus Christi mysticum in de nieuwe R.K. theologie.  De schrijver streefde daarbij niet naar een historische weergave van de discussie rondom dit vraagstuk, zodat de verschillende werken, die de aandacht vragen, in chronologische volgorde behandeld worden, maar deed een poging om wat structureel samenhoort samen te groeperen, teneinde alzo in een kort bestek tot de grootst mogelijke mate van overzichtelijkheid te komen.

Als basis van de indeling nam de schrijver de problematiek, die opgesloten ligt in de verhouding van de genade (het mystieke leven van de gelovigen) tot de kerk.  In het eerste deel van zijn dissertatie, handelt de auteur over de mystieke interpretatie van de leer van het lichaam van Christus, waaronder verstaan wordt, dat de eenheid der kerk met en in Christus als de beheersende waarheid van die leer naar voren treedt.  De schrijver wijst daarbij vooral op de verschillende wijzen waarop die eenheid met en in Christus verstaan wordt, om als eindpunt te stellen de volledige identiteit van Christus en de gelovigen in een realistische mystiek, terwijl hij vervolgens let op de weg die vandaar uit gevonden wordt naar de zichtbare R.K. kerk.

In het tweede deel wordt dan gehandeld over de kerkelijke interpretatie van de leer van het lichaam van Christus, waarbij de schrijver naar voren brengt, dat het corpus Christi zonder meer de zichtbare hierarchische R.K. kerk is.  Daarbij komt dan met name de vraag aan de orde in wat opzicht de R.K. kerk het mystieke lichaam van Christus kan heten en hoe het met het genade-leven van de gelovigen in verband met dit lidmaatschap van die zichtbare kerk staat.

In het derde deel van zijn proefschrift geeft dr. Jonker dan in een critische terugblik enkele belangrijke punten in de R.K. visie op het lichaam van Christus, die hij met het getuigenis van de H. Schrift en de Reformatie confronteert.

De stellingen

Dr. Jonker heeft aan zijn proefschrift twintig stellingen toegevoegd.  Daarvan drukken wij er vijf af:

  1. Het is onvolledig en misleidend om zonder meer te zeggen, dat de Hervormers zowel in beginsel als in practijk de pluriforme gedaante van de kerk aanvaard hebben.
  2. Het gebruik van de term “angel-sächsische Landeskirche”, zoals dit o.a. bij Th. Schieffer in verband met de kerkelijke positie in Engeland gedurende de achtste eeuw voorkomt, kan niet ten volle verantwoord heten.

506

  1. De uitspraak van Helmut Thielicke: “Die theologische Ethik ist eschatologisch oder sie ist nicht”, moet op voetspoor van Calvijn ook voor de Geref. ethiek gehandhaafd worden.
  2. Het moet als een ernstig liturgisch gebrek gezien worden wanneer het Avondmaal gevierd wordt zonder dat de levende verkondiging van het Woord zijn rechtmatige plek in de nacht­maalsdienst inneemt, een gebrek, waarvoor de lezing van het (dikwijls verkorte of gehalveerde) avondmaalsformulier niet als vergoeding kan dienen.
  3. Er bestaat geen enkele reden waarom het gebruik van ongegiste wijn bij het avondmaal verkieslijk zou wezen boven het gebruik van gegiste wijn.

De promotie

De oppositie bij de promotie werd geopend door pater dr. R. Weel te Laren (N.H.) die aanving met de opmerking het in het geestelijk huis van de V.U. te prijzen, dat de proefschriften van haar leerlingen niet opgaan in beschrijvingen.  Spr. is van oordeel, dat de promovendus in sterke mate geweld heeft gepleegd.  Hij heeft allerwege bespied wat bepaalde schrijvers zeggen en dan hun betoog gekneld in het dwangbuis van zijn historische en dogmatische opvattingen.  De instelling van de promovendus om de dingen in- en uit elkander te halen heeft hem veel zaken scheef doen zien, naar spr. met enkele voorbeelden illustreerde.  Daarom concludeerde dr. Weel dat de promovendus kwam tot een onverantwoordelijk procedé.  De promovendus heeft het zich ook te gemakkelijk gemaakt.  Spr. ontwikkelde bezwaren tegen de ontwikkeling van de R.K. leer, zoals de heer Jonker die op pag. 194-196 van zijn dissertatie heeft gegeven.  Hij besloot met de opmerking, dat de vriendendienst van een eerlijke oppositie iets verdrietigs heeft en wees er op, dat het proefschrift overigens getuigt van noeste ijver.  Gods Woord alleen, aldus spr. moet zegevieren.

De heer Jonker, zijn bestrijder beantwoordend, wees er op, dat indien het waar was wat dr. Weel gezegd heeft, spr. werk waardeloos zou zijn en een product van boos vooroordeel, vertekening etc.  U wringt mij, aldus de promovendus tot dr. Weel, in een bepaald schema en u cijfert mijn gehele probleemstelling weg.  Bovendien, wat ik gaf, was niet van mij, want ik nam het uit de, R.K. litteratuur. Spr. had de keus uit een overvloed van litteratuur en hij begrijpt de gevoerde oppositie niet.  Ook prof. mag. Dr. G. Kreling O.P. maakt onderscheid tussen theologie en dogmatiek.  Dat spr. de zichtbare kerk niet veracht, blijkt wel uit zijn stellingen en de in zijn proefschrift gegeven samenvatting.  Zichtbare en onzichtbare kerk is niet de tegenstelling: dogmatisch historisch.  Rome spreekt niet alleen vanuit de openbaring, maar vanuit het geworden, bepaalde instituut.  Spr. heeft beweerd, dat Rome op tweeërlei wijze van de kerk spreekt.  Bij Augustinus bijv. heeft de kerk verschillende lagen.

Prof. dr. J. H Bavinck opponeerde hierna tegen wat de promovendus heeft gezegd op pag. 209 van zijn proefschrift.  Hij leidde zijn oppositie in met een woord van hartelijke waardering voor de zeer ijverige bestudering van zeer belangrijke vraagstukken.  Spr. wilde gaarne iets meer weten over het op pag. 208-210 geschrevene in betrekking tot de mystieke eenheid.  Doet de schrijver niet tekort aan wat in het persoonlijk en gemeenschapsleven tot uiting komt?  Als de promovendus zegt, dat men er niet persoonlijk van spreken kan uit ervaring dan wil spr. opmerken, dat de zaak toch wel een ervaringskant heeft.

De heer Jonker merkte op, dat een mens altijd gevaar loopt wanneer hij een zaak scherp belichten wil, andere factoren gaat verwaarlozen.  Spr. heeft het woord “mystiek” gereserveerd voor wat het geschiedkundig betekent.  Spr. gaf bovendien geen dissertatie over de heiliging – de heiliging is betrokken op de vrijspraak.  Paulus zegt, dat Christus door het geloof in onze harten woont.

Prof dr. D. Nauta voerde oppositie tegen de twaalfde stelling.  Spr. heeft geaarzeld om de promovendus over deze stelling aan te vallen.  Hij kon van Schieffer’s werk geen kennisnemen.  Maar de stelling is algemener.  De promovendus laat zijn bezwaren tegen de term “angelsächsische Landeskirche” niet duidelijk spreken.  Uit welk oogpunt wil de promovendus het bestrijden, dat hier geen sprake is van een landskerk?

De heer Jonker antwoordde, dat waar Schieffer’s gehele boek handelt over de landskerk spr. geen pagina’s nader behoefde aan te duiden.  Het begrip “angelsächsische Landeskirche” is voor spr. een afgesloten begrip.

Prof. dr. R. Schippers, die de rij der opponenten sloot, viel de promovendus aan op stelling veertien.  Spr. oordeelt, dat de hier geciteerde tekst in de contekst moet gelezen worden.  Wordt hier het grote gebod der liefde niet vergeten?

De heer Jonker wees er op, dat hij Thielicke niet in alles sanctionneren wil.

Het “hora” van de pedel maakte een einde aan het briljante debat.  De senaat trok zich terug voor beraad en weer in de zaal teruggekeerd, deelde de rector‑magnificus, prof. dr. J. Waterink, mede dat besloten was om aan de heer Jonker de graad van doctor in de heilige godgeleerdheid toe te kennen met het praedicaat cum laude.

Prof. dr. G. C. Berkouwer verrichtte hierna de promotie.  Hij uitte zijn vreugde over het feit, dat hij di, Jonker met dit resultaat complimenteren mocht.  Het is vrucht van een intense studie over een moeilijk onderwerp.  Persoonlijk is spr. altijd zeer geboeid door de discussie rondom de pauselijke encycliek, rondom het corpus Christi.  Het gevaar van de subjectivering, de bevooroordeeldheid is er altijd zodat sommigen de vraag hebben gesteld of het mogelijk is elkander te verstaan.  Maar, aldus spr., we geven de moed niet op.  Dr. Jonker heeft zich vooral geworpen op de studie over het corpus Christi en hoewel hij nog maar zeer jong is – 26 jaar – heeft hij toch zijn sporen reeds verdiend.  Thans staat hij gereed de arbeid in de kerk van Christus aan te vangen.  De wetenschap zal hem ‘niet loslaten.  Spr. uitte de wens, dat in dr. Jonker in Zuid-Afrika kerk en wetenschap gezegend mogen worden.  Hij voelt het vertrek van zijn leerling als een persoonlijk verlies.  Kerk en theologie zijn echter niet aan grenzen gebonden.  Dr. Jonker moge blijven medewerken aan de voortgang van kerk en theologie.  Spr. besloot zijn toespraak met een woord van gelukwens tot mevr. Jonker en wenste het gezin Jonker een veilige overtocht en behouden thuisvaart.  Moge u, aldus spr., voor de theologie tot een bijzondere zegen gesteld worden!

Nadat de rector magnificus de gelukwensen van de Senaat had overgebracht, sloot hij de openbare zitting met het daarvoor gestelde votum.

Velen hebben hierna in het Minervapaviljoen aan dr. en mevr. Jonker hun gelukwensen aangeboden.

Wie er waren

Onder de aanwezigen merkten wij op behalve de in ons verslag reeds genoemde hoogleraren de professoren mevr. dr. G. H. J. v. d. Molen, dr. W. H. Gispen, dr. G. Kuiper en dr. N. H. Ridderbos.  Voorts de Geref. predikanten ds J. W. Dragt van Nieuwer-Amstel-Noord en ds D. van Swigchem van O. en N. Wetering en de Zuid-Afrikaanse predikanten ds J. B. Lombard van Nelspruit en ds J. H. v. Wyk van Pretoria.  Ook zagen wij een groot aantal Z. Afrikaanse studenten.                                                                                                               S.