Discussie rondom de prediking – Deel 1

DISCUSSIE RONDOM DE PREDIKING – DEEL 1

 WD Jonker
Gereformeerd weekblad, 24e jaargang nr 32, 7 februari 1969, 204/5

Wie zich in de huidige discussies rondom de prediking verdiept, komt uit de aard der zaak direct in aanraking met alle problemen die vandaag in de theologie een rol spelen. Dat kan niet anders. De prediking staat nu eenmaal op een zodanige wijze met de theologie als geheel in verband, dat alle verschuivingen in de theologie zich bijna seismografisch in de praktijk van de prediking aftekenen. Men behoeft daarvoor maar even naar de geschiedenis van de prediking door de eeuwen te kijken. Indien het overigens ook waar is wat we in onze tijd telkens moeten horen, namelijk dat de theologie als geheel niets anders kan zijn dan een voorbereiding voor de prediking, spreekt het ook vanzelf dat alle theologische vragen op de een of andere wijze in de discussies rondom de prediking moeten doorklinken.

Nu kan het niet onze bedoeling zijn hier aan alle vragen die daarbij aan de orde gesteld worden, aandacht te schenken. Dat zou ons te ver voeren. We stellen ons veeleer ten doel een en ander mee te delen over wat er aan de hand is rondom de zeer praktische vraag naar de voorbereiding voor de prediking in engere zin, de vraag namelijk hoe men te werk moet gaan bij het maken van een preek. Dat is inderdaad een praktische vraag. Intussen is het nu toch ook weer zo dat er aan de beantwoording van deze vraag geweldig veel vastzit. Theologische beslissingen van ingrijpende aard spreken in de beantwoording van deze eenvoudige vraag mee.

Men zou kunnen denken dat er rondom deze vraag toch echt niet zoveel aan de hand kan zijn. Raakt het hier niet zuiver een kwestie van techniek? Is de vraag naar de techniek bij het maken van een preek theologisch niet van minder belang? Men zou dat wel kunnen denken. In werkelijkheid is het echter niet waar dat de techniek een neutrale of zelfstandige zaak is die niet direct samenhangt met de theologie als geheel. Dat wordt juist heel duidelijk uit de huidige discussies rondom de prediking.

Als gereformeerden waren wij altijd gewend het maken van een preek als een vrij onproblematische aangelegenheid te beschouwen. Het woord onproblematisch wil daarbij natuurlijk niet zeggen dat het niet moeilijk was een preek te maken, maar dat er aan de vraag hoe ik een preek moet maken, niet zoveel problemen vastzaten. De weg naar een preek mag dan wel doornig geweest zijn, de vraag hoe die weg moet zijn, was eigenlijk volkomen duidelijk.

Leest men bv. wat Sikkel, Hoekstra, Van Dijk, K. Dijk en anderen over het maken van een preek geschreven hebben, dan is het duidelijk dat ze het allen met elkaar in hoofdzaak eens waren over de vraag hoe een preek gemaakt moest worden. Men moet een tekst vinden, degelijke exegese doen, door meditatie al de aspecten van de tekstinhoud aftasten en het nut of de toepassing van dit gedeelte voor de gemeente doordenken, waarna het geheel in een passende oratorische vorm gegoten kon worden.

Achter deze opvatting van de techniek bij het maken van een preek zit de overtuiging dat een preek niets anders kan zijn dan explicatio et applicatio Verbi Divini (uitleg en toepassing van het goddelijk Woord), een grondregel die niet alleen teruggaat op Hyperius, de oudste gereformeerde homileet (gestorven 1564), maar ook op de reformatoren zelf. Dat betekent dat de prediker zich voornamelijk met zijn tekst bezig moet houden. De exegese wordt de hoofdzaak bij de voorbereiding van de preek, want de preek zit in zijn geheel reeds in de tekst besloten en moet alleen eruit gehaald worden door de uitleg van de bedoeling van de tekst. Het is zonder meer duidelijk dat deze opvatting ook samenhangt met een bepaalde opvatting van de Schrifttekst zelf. De Bijbel wordt aanvaard als het Woord van God. De verhouding tussen Woord van God en de Bijbelse tekst wordt niet geproblematiseerd. Wie de Schrifttekst voor zich heeft, heeft ook met het Woord van God te maken. Wordt de Schrifttekst dus op de juiste wijze uitgelegd, dan spreekt het Woord van God zelf tot de gemeente. En waar God werkelijk tot de mensen spreekt, vervalt vanzelf de vraag of de prediking actueel is of niet, want God spreekt altijd actueel. Zijn Woord ontmoet de mens in zijn nood en behoeften, de mens met zijn vragen. Immers, die behoeften en vragen zijn allemaal reeds in het Woord opgenomen. De Bijbel is een boven-historisch boek, in de zin dat de Bijbel het Woord van God voor alle mensen van alle tijden en onder alle omstandigheden is. Daarom is de Bijbel ook principieel verstaanbaar voor alle mensen die door de verlichting van de Heilige Geest de Bijbel in onderworpenheid lezen of horen verkondigen. De prediker behoeft dus niets meer te doen dan het Woord van God zelf aan het woord te laten komen, en dat geschiedt waar hij door zuivere exegese de juiste, historische of letterlijke Schriftzin naar voren haalt en de volle implicaties van dit woord aan de gemeente voorhoudt.

Deze opvatting van de prediking – en dus ook van de techniek bij het maken van een preek – werd eerst problematisch door de doorwerking van het historisch denken met zijn zwaar accent op de menselijkheid van de Bijbel en de daarmee samenhangende overtuiging dat men de Bijbel niet zonder meer een boven-historisch boek kan noemen, maar het juist moet zien als een historisch document, dat niet met het Woord van God gelijk gesteld mag worden. We zullen hier niet alle variaties nagaan waarin deze overtuiging zich sinds de achttiende eeuw in de theologie geopenbaard heeft. Voor ons doel is het voldoende voorlopig te zeggen dat er vanuit het historisch denken, dat zich hoe langer hoe meer met een positivistisch denken vereenzelvigd heeft, een problematisering van de Schrifttekst voortgevloeid is. Deze problematisering van de Schrifttekst bracht weer op zijn eigen wijze een problematisering van de techniek bij het maken van een preek mee.

Dat kan zich op allerlei manieren openbaren. Bij wijze van voorbeeld kunnen we hier slechts noemen dat de problematisering van de Schrifttekst het natuurlijk onmogelijk maakt om te zeggen dat de prediking niets anders kan zijn dan de uitleg en toepassing van een gegeven Schrifttekst. Het probleem is immers juist dat door de historische kritiek de tekst zelf eigenlijk niet meer „gegeven” was. Exegese werd in de kringen van de historisch-kritici tot een ontleding van de Schrifttekst vanuit de vraag wat echt en wat niet echt zou zijn. Men ging zich verdiepen in allerlei vragen rondom het ontstaan van de teksten, men stelde theorieën op, men paste kritiek toe op de teksten.

Voor de prediker die aan zijn studeertafel zit om een preek te maken, werd het dus uitermate moeilijk. Bij de reformatoren was uitleg van de tekst nog een zeer praktische aangelegenheid. Leest men de commentaren van Calvijn bv, dan is het zonder meer duidelijk hoe deze commentaren de prediker de weg in de Schriften wijzen. Buitendien wordt de Schrifttekst in deze commentaren op een zodanige manier aan de orde gesteld en besproken, dat de onmiddellijke betekenis van de Schrift voor de mens van vandaag zichtbaar wordt. In de historisch-kritische commentaren werd dit allemaal anders. Men wilde zó objectief bezig zijn met de menselijke documenten die men in de Bijbel vond, dat er over de betekenis van de uitspraken van de Heilige Schrift voor de mens van vandaag niet meer veel te zeggen viel. Wilde de prediker dus uitgaan van de gedachte dat men bij de voorbereiding van de preek vooral exegetisch te werk moest gaan, dan werd hij al spoedig in verwarring gebracht door de wetenschappelijke commentaren. De wetenschappelijke commentaren gaven ontzettend veel blijken van de vindingrijkheid van de theologen, maar ze waren geschreven vanuit de overtuiging dat een wetenschappelijke. „onbevooroordeeld” tegenover de Bijbeltekst moest staan en dat zijn eigen geloof geen woordje mag meespreken bij de vragen die behandeld werden. Ja, men moest zelfs uitgaan van de gedachte dat de Bijbeltekst precies als andere menselijke ge- schriften behandeld moet worden. Meer nog: men moest vooral niet uitgaan van de gedachte dat wat in de Bijbel te vinden is, werkelijk op open- baring in directe zin terugging; veeleer is het de neerslag van allerlei godsdienstige overtuigingen van de mens. Daarom waren godsdiensthistorische parallellen zo belangrijk.

De prediker aan zijn schrijfbureau werd door deze commentaren voor geweldige problemen gesteld. Tussen hem en de tekst werden meteen barricades opgericht die niet meer verwijderd konden worden. Voor de wetenschappelijke theoloog op zijn katheder is het misschien nog mogelijk zo met de Schrifttekst om te gaan, maar voor een predikant is dat niet mogelijk. Hij kan niet zo „onbevooroordeeld” met de tekst omgaan en ook nog een Bijbelse preek over dezelfde tekst maken. Goed, hij kon dan nog wel proberen om náást de wetenschappelijke exegese een soort praktische of homiletische exegese te beoefenen, waarbij hij dan voorlopig de wetenschappelijke vragen liet rusten en deed alsof ze niet bestonden. Het probleem is alleen maar dat zijn geweten daardoor in het gedrang kwam. Er kwam vanzelf een afstand tussen zijn wetenschappelijke vorming en zijn optreden als prediker.

Ook bij Hyperius en anderen is er sprake geweest van een praktische exegese naast de wetenchappelijke exegese, maar de zaak lag toen toch wel heel anders. Met praktische exegese bedoelde men alleen maar dat de uitleg van de tekst op een verstaanbare wijze moest geschieden, dat men niet, zoals in de wetenschappelijke exegese, op allerlei bijzonderheden moest ingaan, dat men niet te uitvoerig moest spreken over het Griekse taaleigen etc., maar dat men vooral de uitkomst van de exegese moest doorgeven, en dan wel zo, dat de praktische betekenis van het gedeelte voor de gemeente zonder meer duidelijk kon zijn. Er was dus geen sprake van een kloof tussen wetenschappelijke en praktische exegese. Wat in de praktische exegese gezegd moest worden, stond op grond van de wetenschappelijke exegese vast. Bij de historisch-kritische exegese werd dat echter helemaal anders. De praktische exegese moest nu iets gaan redden dat door de wetenschappelijke exegese overboord gegooid was. De prediker moest door een praktische exegese iets vinden om aan de gemeente te zeggen, iets dat wetenschappelijk niet meer verdedigbaar was. Het gevolg is dat hij alleen met een slecht geweten nog de indruk kon wekken dat zijn preek uitleg en toepassing van een tekst was.

Er is echter nog meer.

Door het historische denken ging men de Bijbel niet langer zien als een boven-tijdelijk boek met een direct-toegankelijke boodschap voor alle tijden. Jazeker, de Bijbel heeft een boodschap voor alle tijden, maar die boodschap is dan toch ingekleed in een historische verpakking. Zou men nu direct de Bijbelse tekst uitleggen en verkondigen, dan zou men dus eigenlijk de verpakking tesamen met de boodschap verkondigen. Men zou dan geloof vragen voor de verpakking en niet alleen voor de boodschap. Daarom moet men vooral tot een juist verstaan van de Bijbelse boodschap komen. Dit verstaan is echter een problematische zaak. Het Bijbelse spreken moet overgebracht worden in de taal en begrippen van de mens van vandaag, anders is deze mens niet meer in staat de boodschap van de Bijbel te begrijpen.

Voor de techniek van het maken van een preek heeft dit natuurlijk opnieuw geweldige gevolgen. De predikant aan zijn schrijfbureau kan niet eenvoudig meer een tekst vinden, uitleggen en toepassen; hij loopt dan immers het gevaar, dat hij (gesteld nog dat hij zijn tekst door de historisch- kritiek heen kan krijgen!) daarin alleen met „verpakking” te maken zou hebben en niet met de eigenlijke boodschap van de Bijbel. Of voorzichtiger uitgedrukt: het gevaar voor hem zou zijn dat hij de verpakking als deel van de boodschap interpreteert en op die manier aan de mens van vandaag iets zou voorhouden dat niet meer aan hem voorgehouden moet worden, omdat het voor hem geen gezag en betekenis kan hebben. Dat betekent echter voor de techniek van het maken van een preek dat er geen directe weg van de tekst naar de kansel meer open is. De predikant moet eerst een omweg maken, de omweg langs de moderne mens en zijn verstaansmogelijkheden.

In deze situatie is het dan ook niet zo vreemd dat men in onze tijd begint te vragen of de tekst zelf nog wel zo belangrijk zou zijn bij het maken van een preek. Kan men nog zeggen dat preken niets anders is dan uitleg en toepassing van een tekst van de Bijbel ? Is de prediking dan nog voor de moderne mens relevant? Is de prediking niet veeleer een ingaan op de vragen en problemen van de mens van vandaag, met de bedoeling een antwoord op de vragen van de mens van vandaag te vinden, waarbij de Bijbel zeer zeker ook nog een rol moet spelen om ons te laten zien hoe anderen voor ons in hun situatie een oplossing voor hun problemen gevonden hebben? Natuurlijk – zo wordt dan gezegd – kan de prediker van vandaag niet de antwoorden van vorige tijden (dus ook niet de antwoorden van de Bijbel) zonder meer overnemen, maar hij kan daardoor geholpen worden om voor vandaag de juiste antwoorden te vinden. Hij kan echter niet de juiste antwoorden vinden, indien hij niet de problemen goed ziet. Dus: hij moet maar beginnen met zijn tijd goed te begrijpen. Hij moet door de studie van de sociale wetenschappen en door andere hulpmiddelen komen tot een degelijke kennis van zijn wereld. Hij moet ook komen tot een kennis van het type antwoord dat voor de mens in deze wereld nog zinvol zou kunnen zijn. En dan moet hij met behulp van de Bijbel dit antwoord zoeken.

De predikant voor zijn schrijfbureau kan dus heus niet direct op een tekst aflopen en die tekst gaan uitleggen. De mensen zullen hem niet begrijpen. De zaak zit voor hem veel ingewikkelder. Hij moet liever in het leven gaan staan. Vanuit het leven moet hij naar de Bijbel komen. Misschien is hij dan in staat iets zinvols te zeggen…

Op deze wijze wordt de eenvoudige vraag naar de techniek van het maken van een preek voorwerp van een niet eenvoudige vanuit de theologische discussie. Wij willen proberen deze gedachte iets nader uit te werken en te laten zien dat de nood van de prediking in de kerk van vandaag ten nauwste betrokken is bij de theologische ontwikkelingen en dat men bij elk spreken over de techniek van de voorbereiding van de preek ergens te maken heeft met een theologische beslissing.