Discussie rondom de prediking – Deel 4

DISCUSSIE RONDOM DE PREDIKING – Deel 4

WD Jonker
Gereformeerd weekblad, 24e jaargang nr. 35, 28 februari 1969, 227, 228

Wie zich met de jongste discussies rondom de prediking bezig houdt, merkt vanzelf hoe het begrip situatie” daarin een steeds groter en beslissender rol is gaan spelen.

Bedoeld wordt daarmee de situatie van de hoorder, de mens die het adres van de verkondiging is. Uit de gedachte, dat de verkondiging op de juiste wijze op de situatie van de hoorder afgestemd moet zijn, worden allerlei conclusies getrokken, die voor de opvatting van wat de prediking is, en ook voor de techniek bij de voorbereiding van de preek, van ingrijpende betekenis zijn.

Nu valt niet te ontkennen, dat het begrip “situatie” natuurlijk altijd een rol in de opvatting van de prediking gespeeld heeft. Wie de prediking verstaat als uitleg en toepassing van een tekst, ziet de uitleg van de tekst gericht op de situatie van de hoorder en bedoelt met toepassing uiteraard ook niets anders dan het aantonen van het verband tussen wat in de tekst staat en de situatie van de hoorder. Is de prediking niet op de situatie van de hoorder afgestemd, dan kan de prediking ook niet relevant zijn, dan blijft de prediking in de objectiviteit òf de tijdloosheid òf de kleurloosheid hangen. Dan kan het natuurlijk ook geen verkondiging van het evangelie zijn, want het evangelie is geen kleurloos woord, maar een woord vol blijdschap dat de harten raakt.

Over deze zaak is er dan ook geen verschil van opvatting mogelijk. Zulk een verschil ontstaat pas, wanneer men de vraag gaat stellen hoe het begrip situatie in de opvatting van de prediking concreet functioneert.

Wanneer men b.v. leest wat K. Dijk in zijn werk De Dienst der Prediking schrijft over “de prediking in onderscheiden verbanden” (p 105 ev) of wat Barth schrijft over de prediking als de bediening van het Woord van God aan de mens van het heden in zijn bepaalde situatie (Homletik, 67 ev; K.D. IV/3 (2), 931 ev), dan is het duidelijk dat de situatie van de hoorder wel degelijk in aanmerking genomen wordt, maar op een bepaalde manier.

De situatie van de hoorder geldt als een van de mogelijke plaatsen, waar de mens zich in deze wereld en in dit leven kan bevinden, die echter met alle andere mogelijke plaatsen waar de mens zich zou kunnen bevinden, opgenomen is in de eigenlijke situatie van de mens voor wie het evangelie bedoeld is: de van de zondige, lijdende, verloren mens die uit de juiste verhouding tot God gevallen is, maar nu ook weer door de genade van God opgezocht en tot de juiste verhouding tot God – en daarmee ook tot de juiste verhouding tot anderen, tot zichzelf, tot zijn nood en lijden, tot het leven – teruggeroepen wordt. Er kunnen dan wel ontelbaar vele situaties zijn waarmee de prediker bij zijn voorbereiding van de preek rekening moet houden, ten diepste gaat het echter altijd weer om de ene situatie van de verloren mens, die tot de genade geroepen wordt. Vanuit dit vaste punt kunnen alle andere situaties doorlicht worden. Daarom zegt Barth zo nadrukkelijk dat de prediker de mens moet benaderen vanuit de kijk die het evangelie op de mens heeft, want dan heeft hij te maken met de mens zoals God hem kent. Slechts dan is het mogelijk het evangelie te verkondigen als een bevrijdend woord dat van buiten af in de concrete situatie van de mens inesproken wordt.

Wanneer we nu echter het begrip situatie in de theologie van Bultmann en zijn leerlingen horen hanteren, wordt de zaak bepaald anders. De situatie wordt hier ook wel begrepen als een mogelijke positie binnen een “omvattende” of “eigenlijke” situatie van de mens, maar deze situatie is niet gelijk te stellen met wat door Barth de Bijbelse kijk op de mens genoemd werd. Het is integendeel de situatie van de mens zoals die vastgesteld kan worden op grond van een ontleding van de mens. Bij Bultmann krijgen we eigenlijk een dubbele ontleding van de mens. Enerzijds wordt de “moderne” mens ontleed als iemand die een positivistische wereldbeschouwing heeft en anderzijds wordt deze moderne mens met behulp van de existentialistische wijsbegeerte van Heidegger in zijn Selbstverständnis, zijn opvatting van zichzelf en zijn eigen positie in het leven, geanaliseerd. Met deze dubbele ontleding van de situatie van de hoorder gewapend, gaat Bultmann dan het evangelie uitleggen op zodanige wijze, dat het evangelie tot de mens in zijn situatie kan spreken. Concreet betekent dat dan dat de situatie van de hoorder een constitutieve rol gaat spelen bij wat het evangelie kan zeggen, wil het evangelie voor de moderne mens nog relevant zijn.

Iets soortgelijks vinden wij ook in de theologie van Paul Tillich, die zich zeer nadrukkelijk met de prediking bezig gehouden heeft vanuit het gezichtspunt, dat de traditionele prediking van de kerk voor de moderne mens onverstaanbaar is. Volgens hem is het zinloos dat de kerk de Bijbelse tekst zonder meer als waarheid aan de mens van vandaag verkondigt, want de moderne mens kan eenvoudig niet meer de Bijbelse woorden en begrippen begrijpen. De prediking moet oog hebben voor de eigen situatie van de moderne mens en daarom de religieuze begrippen voor de moderne mens vertalen. Deze vertaling kan echter alleen zinvol geschieden, wanneer de prediking uitgaat van de vragen die de mens in zijn specifieke situatie stelt. De theologie moet volgens Tillich een analyse maken van de situatie van de mens en de vragen formuleren, die vanuit deze situatie door de mens gesteld worden. Daarna moet de theologie aan ton en dat de Christelijke openbaring de antwoorden op deze vragen geeft. Zo bestaat er dus een correlatie tussen vraag en antwoord, een wederzijdse afgestemdheid op elkaar. Het gevolg is echter dat de antwoorden die vanuit de openbaring gegeven worden, door de vragen van de mens bepaald worden. Daarom zijn er verschillende antwoorden voor verschillende tijden nodig. Naarmate de vragen van de mensen door de eeuwen heen wisselen, moeten ook de antwoorden wisselen ten einde zinvolle antwoorden op de vragen te kunnen zijn. Zo heeft de waarheid altijd een tijdgebonden karakter, niet omdat de waarheid zelf verandert, maar omdat de menselijke kennis van de waarheid en zijn formulering van de waarheid wisselt met de wisseling van zijn sociale en culturele en geestelijke omstandigheden.

Het is zonder meer duidelijk dat het begrip situatie dus in de theologie van Bultmann c.s. en in de theologie van Tillich een geweldige rol speelt, waarbij de situatie mede-bepalend wordt voor de inhoud van de boodschap van het evangelie.

De bewegende kracht achter de genoemde theologiën is ongetwijfeld de begeerte om de moderne mens te bereiken, om de moderne mens met de boodschap van het evangelie te kunnen aanspreken. Daarin gaat het om een probleem van de communicatie met de moderne mens. Nu is er geen begrip dat in onze tijd zo vaak gehanteerd wordt als het begrip communicatie. In 1957 heeft Kraemer zijn boekje Communicatie, een Tijdvraag gepubliceerd, en hij was eigenlijk de eerste, die in het Nederlandse taalgebied het hoge belang van dit probleem onderkende en daarover schreef. Waarschijnlijk heeft ook Kraemer niet kunnen vermoeden hoe zeer het begrip communicatie in de volgende jaren tot een modebegrip zou worden, tot een begrip waaraan ontzettend veel opgehangen zou worden. Niet alleen de prediking, maar zelfs alle aspecten van de dienst der kerk die in de ambtelijke vakken ter sprake komen, worden vandaag vanuit het probleem van de communicatie benaderd.

Onder communicatie verstaat men, dat een boodschap uitgezonden wordt door een zender (spreker) en opgevangen moet worden door een ontvanger (hoorder). Wordt de boodschap door de hoorder op zodanige wijze ontvangen, dat er tussen hem en de spreker “begrip” ontstaat, dan is er sprake van geslaagde communicatie. De communicatie kan echter door tal van faktoren verstoord worden. Door een studie te maken van het verschijnsel communicatie en de regels die op het gebied van de menselijke communicatie optreden, is het mogelijk wetenschappelijk vast te stellen wanneer communicatie een kans van slagen heeft en wanneer niet. Een van de voornaamste oorzaken van mislukte communicatie blijkt nu te zijn het gebrek aan eenheid tussen spreker en hoorder. Dit gebrek hangt meermalen samen met het feit dat de spreker zich niet voldoende vergewist van de situatie van de hoorder. Door in te spelen op de situatie van de hoorder, kan de spreker het best gebruik maken van de mogelijkheden voor overdracht van zijn boodschap aan de hoorder. Zo hangen de vragen van de communicatie en de belangstelling in de situatie van de hoorder ten nauwste met elkaar samen.

Het is dan ook typerend voor onze tijd, dat men in de homiletiek zoveel aandacht aan de communicatie besteedt. In de communicatieproblematiek komen we in aanraking met dezelfde vragen; die altijd al een rol gespeeld hebben bij de bespreking van de toepassing in de preek, bij de vraag naar een “actuele” prediking, bij de versehillende theologische programma’s waarin vooral aansluiting bij het denken van de moderne mens gezocht is (Bultmann, Tillich). Het verschil in de benadering van deze vragen is echter duidelijk.

Het verschil met de theologische programma’s van b.v. Bultmann of Tillich is dat men niet de situatie van de hoorder bepaalt vanuit een vooropgezette idee van wat de moderne mens zou zijn of hoe hij zichzelf verstaat, maar dat men veel eerder empirisch te werk wil gaan, d.w.z. dat men op grond van warneming van de mens en zijn gedragingen zijn situatie wil bepalen. Daardoor krijgt de benadering van de moderne mens vanuit de vraagstelling van de communicatie veel minder een speculatief en veel meer een exact-wetenschappelijk karakter. Op grond van psychologische en sociologische studies kan men langs de weg van experimenten en op grond van allerlei statistische gegevens tot een beschrijving van de culturele situatie van de mens komen, waarnaast er dan ook nog ruimte overblijft voor de waarneming van de persoonlijke situaties van de individuen of afzonderlijke groepen binnen de algemene culturele situatie.

Het verschil met de oudere opvattingen over de toepassing van de preek en de pogingen tot “actuele” prediking is, dat men nu veel omvat- tender met het probleem bezig is en de manier waarop de prediking op de situatie van de hoorder moet inspelen, veel degelijker wil aanpakken. Men wil het niet maar aan de eigen inventiviteit van de individuele prediker overlaten om op een min of meer intuïtieve wijze het Woord van God op de situatie van de hoorder te betrekken, maar men wil hem helpen een omvattend beeld te krijgen van wat de situatie van de hoorder in onze tijd is en de weg aanwijzen hoe hij de hoorder volgens de regels van de communicatie in de huidige culturele constellatie waarschijnlijk het beste kan bereiken.

In dit opzicht hebben de opvattingen van H. D. Bastian in Duitsland een grote invloed uitgeoefend. Bastian keert zich vooral tegen een soort relativering van het menselijk handelen vanuit de Barthiaanse opvatting dat de prediking door God gebruikt wordt om Zijn Woord te spreken waneer en waar Hij wil, zodat de prediker dus niet over het Woord van God kan beschikken, maar hoogstens moet bidden en verwachten dat God zijn woord in dienst wil nemen. Nu bestrijdt Bastian niet de correctheid van deze opvatting als zodanig. Hij keert zich echter tegen de conclusie, die volgens hem daaruit getrokken is en die daarop neerkomt dat het dus relatief onverschillig is of de preek goed of slecht is, omdat God een slechte preek toch evengoed als een goede preek zou kunnen gebruiken. Hij wil de hele vraag naar de verhouding tussen het Woord van God en het woord van de mens naar het terrein van de dogmatiek verwijzen, zodat de vraag of God ook ons woord zou willen gebruiken om Zijn Woord daardoor te spreken, niet in de homiletiek gesteld moet worden. In de homiletiek gaat het namelijk zuiver en alleen om de vraag hoe de prediker zijn opdracht om te preken, moet vervullen, ten einde alles wat menselijk mogelijk is, te doen om een goede overdracht van de boodschap mogelijk te maken. Daarom moet de homiletiek zich vooral bezig houden met de vragen van de communicatie. De rest mag men rustig aan God overlaten.

In een nieuwe serie preekstudies die in Duitsland gepubliceerd wordt, stelt men zich dan ook helemaal op dit standpunt1. Ernst Lange schrijft, dat men zich in de praktische theologie, en dus ook in deze serie preekstudies, niet bezig wil houden met de zaak van de belofte die God aan de dienst van de mensen verbonden heeft, maar met de vraag hoe de kerk haar opdracht om te verkondigen, op een verantwoorde manier moet vervullen.

In een uiteenzetting van zijn programma zegt de redactie dat de preek, formeel gesproken, een opdracht tot communicatie is. Daarom moet de preek geheel afgestemd zijn op de situatie van de hoorders. De vraag naar de situatie van de hoorder gaat in tijdsorde zelfs vooraf aan de vraag naar het antwoord dat vanuit de Christelijke overlevering op deze situatie gegeven moet worden. De preek moet, om zo te zeggen, bij de situatie van de mens beginnen en vandaar tot de vraag komen hoe de Christelijke overlevering voor deze situatie relevant kan zijn.

Voor de voorbereiding van de preek is dit alles van groot belang. De voorbereiding van de preek, zo zegt de redactie, is een poging tot een verstaanbare formulering te komen van de wijze waarop de tegenwoordige situatie een antwoord aan de Christelijke overlevering ontlokt en hoe de Christelijke overlevering de huidige situatie verheldert.

Voetnotas

Show 1 Footnote

  1. Predigtstudien, uitg. E. Lange, P. Krusche en D. Rössler, Kreuz-Verlag. Vgl. ook de Beiheft: Zur Theorie und Praxis der Predigtarbeit.