JOHN KNOX AND THE INSTITUTES OF CALVIN
VE d’Assonville, John Knox and the Institutes of Calvin, Drakensberg Press, Durban (1969).
WD Jonker
Boekbespreking – Gereformeerd Weekblad 28 November 1969
Dr d’Assonville, gereformeerd predikant te Pretoria, biedt in dit boek, dat tevens als proefschrift ingediend werd bij de Universiteit van Natal, een beknopte vergelijking tussen de opvattingen van de Schotse reformator John Knox en de opvattingen van Calvijn zoals die in zijn Institutie tot uitdrukking komen. Hij toont aan dat Knox vanaf het vroegste begin van zijn optreden onder de invloed van Calvijn gestaan heeft en niet, zoals vaak gezegd wordt, aanvankelijk meer “Lutheraan” geweest zou zijn. Verder gaat hij vooral de mate van beïnvloeding van Knox door Calvijn na. Daartoe geeft hij eerst een overzicht over de aanduidingen van het gebruik van de verschillende uitgaven van de Institutie door Knox, om vervolgens een vergelijking van de opvattingen van Knox en Calvijn over de sacramenten, het gebed, de uitverkiezing, het Woord Gods en de kerk aan de orde te stellen.
Het wordt uit het boek zeer duidelijk dat Knox niet bepaald een begaafd theoloog was. Hij was veel meer een man van de praktijk en de daad. Een vergelijking tussen Calvijn en hem is dus een vergelijking tussen twee zeer ongelijksoortige persoonlijkheden. Toch is de vergelijking van belang, omdat de invloed van Knox in het Schotse presbyterianisme nagewerkt heeft en waarschijnlijk bijgedragen heeft om bepaalde afwijkingen in de Schotse reformatie van de calvinistische reformatie op andere plaatsen tot stand te brengen.
De Schrijver toon zich vooral geïnteresseerd in de verschillen tussen Knox en Calvijn t.a.v. het gebruik van de Heilige Schrift. Terwijl Knox met alle reformatoren volledig eens was dat de heilige Schrift gezag heeft voor heel het kerkelijk leven, heeft hij door een uitgesproken formalistische tendens in zijn benadering van de Heilige Schrift toch een ander accent dan Calvijn gelegd. Voor hem is de Heilige Schrift “the codified Word of God” (15). Daarin zijn als in een wetboek alle voorschriften voor het leven van de kerk gegeven. Bij gevolg is er in het leven van de kerk geen plaats voor enig gebruik of regeling die niet op een uitdrukkelijk voorschrift van de Bijbel teruggevoerd kan worden. Een sleuteltekst is voor Knox Deuteronomium 12:32 “Al wat ik u gebied, zult gij naarstig onderhouden; gij zult daaraan niet toedoen, noch daarvan afdoen”. Op grond van deze tekst komt Knox tot de uitspraak dat het afgodendienst is wanneer de kerk in haar eredienst ceremoniën zou dulden die niet op uitdrukkelijke bijbelse voorschriften berusten. Zo legt hij in zijn bestrijding van de Roomse mis veel meer dan Calvijn de klemtoon op het feit dat er geen voorschrift in de Bijbel voor een dergelijke ceremonie gevonden kan worden, terwijl Calvijn en alle andere reformatoren de mis veel meer vanuit de onhoudbaarheid van de leer van de transsubstantiatie bestreden hebben. De onderscheiding “middelmatige dingen” kent hij helemaal niet: alles is even gewichtig en alles moet op een goddelijk bevel berusten. De opvattingen van Knox worden dan ook door een rigorisme gekenmerkt dat aan Calvijn vreemd was. Zeer terecht ziet de schrijver in deze opvattingen van Knox het begin van het puritanisme.
Interessant is ook het feit dat Knox de fijngevoeligheid van Calvijn voor het verschil tussen Oud en Nieuw Testament helemaal niet gedeeld heeft. Voorschriften en voorbeelden uit het Oude Testament kunnen bij hem zonder meer in de kerk als opdrachten voor vandaag functioneren. Van een voortgang in het openbarend handelen van God met zijn volk is er dan ook bij Knox geen sprake en het Christocentrisch karakter van de Heilige Schrift speelt bij hem in tegenstelling tot Calvijn geen rol.
Niet zonder verband met het voorafgaande is ook het feit dat Knox in zijn weergave van de leer van de uitverkiezing, alle navolging van Calvijn ten spijt, helemaal de kant van een causaal determinisme opging. Het is een pijnlijke zaak dat juist iemand die zich zo geweldig voor het gezag van de Heilige Schrift ingezet heeft en op alle punten gezegd heeft nets anders dan de Heilige Schrift alleen te willen laten gelden, op dit gevoelig punt aan de Heilige Schrift voorbijgeschoten is en in een (overigens niet bedoelde) scheiding tussen Christus en de verkiezing terecht gekomen is.
Een minder belangrijk punt van verschil tussen Knox en Calvijn vindt de schrijver ook nog in het gebruik van de benaming kerk voor de plaatselijke, landelijke en universele kerk. Dit verschil speelt vanaf het begin in het Schotse presbyterianisme een rol.
Het proefschrift van Dr d’Assonville levert een bijdrage tot de kennis van een interessant hoofdstuk uit de geschiedenis van de reformatie, maar heeft ook vooral betekenis in het licht van de discussies rondom de vragen van Schriftgezag en Schriftgebruik in de reformatie. Dat de vraag naar de Schriftuurlijke normen voor de inrichting van de kerk in onze tijd weer volop in discussie gekomen is, verleent aan het werk van Dr d’Assonville ook een zekere actuele betekenis. Vooral ook daarom is het bijzonder jammer dat het boek niet beter gedrukt en uitgegeven is. Ook zou het een winst geweest zijn indien de schrijver het werk wat breder opgezet zou hebben en de interessante verbanden wat meer uitgediept zou hebben. Maar dan zou hij waarschijnlijk buiten de grenzen van zijn beperkt onderwerp getreden zijn. Het boek is eenvoudig en duidelijk geschreven en d verdient zeker de aandacht van onze lezers die historische belangstelling hebben.