DE TAAK VAN DE PREDIKANT – Deel 1
Ouderlingenblad, September 1970 (p 10-12)
WD Jonker
Sinds enkele jaren is de vraag naar de eigenlijke taak van de predikant volop in discussie. Scheen het vroeger zo geweest te zijn dat iedereen min of meer wist wat een dominee was en wat hij deed, vandaag wordt het steeds meer een vraag of de dominee een onmisbare rol vervult en of de gemeente niet ook zonder een predikant zou kunnen leven.
Wat doet de predikant nu eigenlijk? Is het wel nodig dat er een vrijgestelde moet zijn, die voltijds bezig is met een ‘geestelijke taak’, zoals die van de predikant? Dergelijke vragen schijnen niet meer van de lucht te kunnen komen. Misschien is het goed dat we ons vergewissen van de redenen, waarom deze vragen juist vandaag gesteld worden. Ook voor de ouderling is het nuttig te weten welke theologische opvattingen een rol spelen bij de onmiskenbare onzekerheid in verband met hun eigen taak die zich bij vele predikanten openbaart. Het is ook goed te weten waarom de theologische studenten vaak niet zo gretig zijn om in de pastorie te gaan als vroeger. Kennis van de factoren die hier meespelen, kan ertoe meewerken dat ouderlingen met meer begrip tegen vooral hun jonge dominees aankijken, die het soms moeilijk hebben met het gevoel dat ze een taak moeten vervullen, waarvan ze zelf niet meer helemaal overtuigd zijn dat die taak (in deze vorm dan) nog noodzakelijk zou zijn. Het zou ook wel eens ongelukken kunnen voorkomen, wanneer ouderlingen zich tegenover deze ‘nieuwe dominees’ niet alleen afwijzend zouden opstellen, maar met een belangstellng die de sfeer moet helpen kweken voor een herontdekking van wat de roeping en de taak van de predikant in onze tijd precies zou moeten inhouden. Vandaar dat ik op de gedachte gekomen ben iets meer over de gang van de discussies over deze zaken te vertellen en de lijnen te proberen aan te geven, waarbinnen wij in onze kerken voor de toekomst zouden moeten denken.
Vroeger, zei ik, scheen iedereen te weten wat een dominee was en wat hij deed. Uiteraard bedoel ik daarmee niet dat iedereen in alle bijzonderheden wist wat de dominee deed. Er waren altijd al mensen die dachten dat het een heerlijke baan was om predikant te zijn: je hoefde maar, twee uur per week te werken op zondag en verder had je de tijd helemaal voor jezelf. Ook degenen die niet zulke dwaze gedachten koesterden, bleken zich vaak geen voorstelling te kunnen vormen van de hoeveelheid werk die een predikant moest verzetten. Men zou dus kunnen zeggen dat de mensen niet precies wisten wat de predikant deed. En toch wisten ze het over het algemeen ook weer wèl. Ze wisten namelijk zeer goed dat hij de man van de kerk was, of wat eigenlijk hetzelfde was, de man van God. Zondags stond hij op de kansel met grote autoriteit om het Woord van God te verkondigen. In deze verkondiging kon hij niet alleen de weg tot het heil aanwijzen en erop aandringen op deze weg te wandelen, maar hij kon ook het ganse leven van de gemeente en de maatschappij van land en volk onder de loep nemen en van de Bijbel uit beoordelen. Men zou kunnen zeggen dat hij vanaf de kansel het leven met het gezagvolle Woord van God begeleidde.
Ook buiten de eredienst droeg hij zijn onbetwist gezag met zich mee als de man die op catechisatie kon zeggen hoe het was en hoe het moest; die in nood en dood erbij kon zijn als een pilaar tot steun en een toevlucht in de storm; die in allerlei levensproblemen de weg kon wijzen vanuit de Schrift; die als voorzitter van de kerkeraad in de praktijk de leiding van de gehele gemeente aan zich kon trekken, zelfs zonder het bewust te willen doen; die meer dan wie ook het gezicht van de kerk vertoonde en in de omgang min of meer met de kerk vereenzelvigd werd.
Het is niet vreemd dat vele gemeenteleden gemakkelijk konden zeggen dat de dominee aan het hoofd stond van de gemeente. Zo zag men het, en zelfs een diepere kennis van het gereformeerde kerkrecht kon de ouderlingen niet verhinderen het zelf ook soms zo te zeggen, omdat ze het toch zo zagen.
Traditioneel vertegenwoordigde de predikant dan ook in de samenleving de invloed van de kerk. Zoals in vele dorpen in Europa het kerkje in het midden van het dorp staat en alle huizen rondom de straten gegroepeerd zijn die op het kerkplein uitlopen, zó liepen alle draden in de maatschappij van de Europese middeleeuwen ook ergens op de kerk uit. En de predikant, die de spreekwoordelijke spin in het web was, stond dichtbij het middelpunt van het maatschappelijk en cultureel leven van het gehele dorp. Ook lang nadat de eigenlijke middeleeuwse eenheid van Christendom en cultuur iets van het verleden was, bleef deze toestand nog gehandhaafd.
Uit de dorpen zijn steden gegroeid en vaak herinneren alleen de eeuwenoude kerktorens dicht bij het stadscentrum nog aan de tijd toen onze steden eigenlijk maar dorpen waren. Toch is het merkwaardig hoe lang de sociale status van de predikant zich heeft weten te handhaven. Weliswaar zijn de pastorieën in de steden niet meer zoals vroeger in de dorpen de grootste en deftigste huizen; weliswaar is de dominee lang niet meer de meest geleerde man van de omgeving, die door zijn academische vorming en woordmachtigheid ook een persoonlijk gezag aan zijn kerkelijke positie van waardigheid kon paren – zijn sociale status is hem eeuwenlang blijven aankleven en zijn plaats in de samenleving was geen onzekere plaats. Ook toen de eenheid van Christendom en cultuur iets van het verleden was, moesten de burgerlijke overheden nog met de dominee blijven rekenen als dé vertegenwoordiger van kerk en godsdienst. Zijn woord en zijn invloed was beslist niet niets. Ze stelden wel wat voor, omdat de gemeente die aan zijn herderlijke zorg toevertrouwd was, in de gemeenschap ontzettend veel voorstelde. Men moest op vele gebieden met de dominee rekening houden. Als iets van hem niet mocht, had het vaak geen grote kans zich in de maatschappij door te zetten. Als hij zich niet achter een onderneming stelde, moest men wel weten wat men deed door er toch mee door te gaan. De dominee had gezag, macht, autoriteit. Hij had een positie.
Nu kan men wel zeggen dat deze positie van de predikant al sinds lang – op zijn minst sinds de achttiende eeuw – bezig was te verdwijnen of zich in ieder geval drastisch te wijzigen. Maar dergelijke veranderingen plegen zich vooral in de Europese samenleving van de tijd vóór de grote publiciteitsmedia zeer langzaam door te zetten. In gemeente en maatschappij bleef de dominee feitelijk tot op de dag van vandaag nog veel van zijn eertijdse status behouden. Tot betrekkelijk onlangs was dat ook nog aan de dominee te zien. Hij droeg een bepaalde kleding – meestal de deftige kleding uit een voorbijgegane mode – en had een bepaalde manier van spreken en optreden. Het was aan de man te zien dat hij de dominee was, zó deftig ging het in zijn spraak en zijn houding toe. De gemeente accepteerde deze dingen en had meestal het gevoel dat ze erbij hoorden. De dominee was nu eenmaal een van de meest geziene figuren in de samenleving en een zekere houding zal wel tot de make-up van een dergelijke positie gerekend moeten worden! In feite is het dus toch maar sinds kort dat deze positie van de predikant in duigen gestort is (hoewél sommige predikanten het nog niet helemaal door schijnen te hebben). Door de verbreking van de band tussen Christendom en cultuur – die we in principe ergens in de achttiende eeuw moeten zoeken – verloor de kerk haar dominante positie in de samenleving. Een reeks van revoluties zijn daarna gekomen om de positie van de kerk in de samenleving nog meer naar beneden te duwen. Men moet maar denken aan de Verlichting, de Franse Revolutie, de Engelse industriële revolutie, de doorwerking van de principia van de Verlichting in het liberalisme van de negentiende eeuw en alle stormachtige ontwikkelingen die we kunnen groeperen onder de noemer van de technische revolutie.
Door deze revoluties heen is de Europese maatschappij gegaan en alle vasthoudendheid en traditionalisme ten spijt is er toch in de maatschappij een verandering gekomen die in onze tijd steeds meer zichtbaar wordt in de grote afval van de kerk en de afname van de invloed van kerk en godsdienst op de maatschappij als zodanig. Men zegt dat Europa post-christelijk en postkerkelijk, misschien zelfs post-religieus geworden is. Of dat helemaal waar is, blijft nog een vraag. Het is intussen wel een feit, dat er geweldige verschuivingen opgetreden zijn in de verhouding tussen kerk en maatschappij en dat deze verschuivingen zich ook seismografisch registreren in de wijziging van de sociale status van de predikant. De predikant is in onze tijd lang níet meer de figuur die hij geweest is. De tijd toen hij de meest geleerde man van de omgeving was, is allang voorbij. Hij is zelfs niet eens meer de meest geleerde man in de gemeente of kerkeraad. Hij is dus ook niet meer vanzelfsprekend de meest bekwame man om de leiding te nemen die nog steeds van hem verwacht schijnt te worden. Als spreker kan hij vaak niet meer de talenten van sommige gemeenteleden evenaren. Als voorzitter van de kerkeraad is hij misschien helemaal niet de evenknie van de jonge managers en executives, die dagelijks grote bedrijven runnen en met miljoenen spelen. Zijn kennis van maatschappelijke vragen wordt door velen onder een vraagteken geplaatst. Menigeen ziet in hem in ieder geval niet meer iemand die je serieus kunt nemen, wanneer er over de grote problemen van maatschappij en wereld gesproken moet worden, omdat hij het eenvoudig niet zo goed weet als mensen die dagelijks met deze dingen te maken hebben. Zijn positie in de gemeente wordt steeds meer een geïsoleerde positie. Hij troost en preekt, hij doopt en zegent – maar de grote stroom van het leven schijnt aan hem voorbij te gaan. Op de plaatsen waar de werkelijke beslissingen voor het welzijn van velen vallen, is hij niet aanwezig. Hij houdt nog wel de kerkelijke organisatie in de voorstedelijke gebieden aan de gang, zegt men graag in Amerika, en hij bezoekt de randfiguren en onaangepasten van de maatschappij, maar het volle leven is niet meer zijn domein. Zoals de kerk niet meer veel voorstelt voor de grote massa’s, zo stelt ook de dominee niet veel meer voor voor de mensen die het werkelijk voor het zeggen hebben.
Het zal duidelijk zijn dat de positie van de predikant op deze wijze niet alleen maatschappelijk, maar ook kerkelijk in het. gedrang komt. Alle revoluties die we genoemd hebben, hebben natuurlijk ook hun effect in de kerk gehad. Kerkmensen zijn ook maar de mensen die in het leven van de maatschäppij opgenomen zijn en delen in het denkklimaat van de maatschappij.
Het is daarom niet vreemd dat er ook in de kerk een gevoel van mondigheid en zelfbewustheid gekomen is, die zich slecht verdraagt met de vroegere aanvaarding van de positie van de predikant als de onbetwiste leider van de gemeente. Waarom zou hij alleen het recht mogen hebben om bij voorbeeld voorzitter van de kerkeraad te zijn, terwijl er toch andere kerkeraadsleden zijn die bekwamer zijn dan hij? Waarom zou hij alleen het Woord mogen verkondigen, terwijl hij niet eens volop in het leven staat en van vele gebieden van het leven – en dus ook van de relevantie van het evangelie voor deze levensgebieden – waarschijnlijk minder weet heeft dan sommige van zijn gemeenteleden? Waarom zou er überhaupt in een gemeente een figuur moeten zijn die vrijgesteld is voor allerlei taken die misschien evengoed door anderen opgeknapt kunnen worden?
Dergelijke vragen vermeerderen zich. Wij zullen het voor deze keer hierbij moeten laten. De volgende keer hopen we wat meer te vertellen van de betekenis van deze vragen voor het beeld dat men van de kerk heeft en het beeld dat de predikant van zijn eigen taak heeft.