DE GEKERKERDE KERK
Ds MR van den Berg, De gekerkerde kerk. Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1970.
WD Jonker
Boekbespreking – Gereformeerd Weekblad 2 Oktober 1970
Ds van den Berg heeft door zijn arbeid onder de Zoeloes in Zuid-Afrika de gelegenheid gehad wat afstand te nemen van de strak georganiseerde, en vaak over- georganiseerde kerk. Hij heeft zich rekenschap willen geven van wat nu eigenlijk nodig is voor de juiste organisatie van de kerk en is langs die weg gekomen tot een vrij kritische visie op de organisatie van de bestaande kerken – met name ook op de organisatie van de kerken van gereformeerde traditie die zich bij het kerkrecht van de Dordtse Kerkorde aangesloten hebben. Tegen de Dordtse Kerkorde zelf heeft hij ingrijpende bezwaren. Niet alleen is hij van overtuiging dat men kerkrechtelijk zich heeft laten leiden door de beginselen van de staatkundige organisatie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, maar hij doorwaadt ook de kerkorde zelf en treft daarin allerlei bepalingen aan die naar zijn meting niet meer met de eenvoud van de Heilige Schrift in overeenstemming te brengen zijn. Als voorbeelden hiervan kunnen gelden het feit dat de D.K.O. b.v. de bediening van de sacramenten aan het ambt van de predikant verbindt en tot dit ambt beperkt, terwijl dat in de Heilige Schrift helemaal niet het geval is; dat de DKO helemaal niet de gemeentevergadering als een vergadering van de kerk erkent, terwijl deze vergadering juist in het Nieuwe Testament voorkomt; dat er een struktuur van meerdere vergaderingen gecreëerd is, die kan dienen tot een overheersing van de plaatselijke kerken door het kerkverband etc. Typerend zijn enkele citaten: “De terugkeer naar de eenvoud van het evangelie is (in de DKO) inderdaad niet radicaal genoeg geweest. Men heeft niet durven breken met organisatie- structuren. Men heeft nieuwe organisatie- structuren op de kerken gelegd. Ze waren niet zo onverbloemd hiërarchisch en tenderen naar macht als de organisatie van de Roomse kerk, maar toch werd de oude zuurdesem niet volledig uitgezuiverd. Men heeft het niet durven wagen met de simpele organisatie- vorm die Christus in het Nieuwe Testament gegeven heeft” (p 44/45). “Men heeft het niet aangedurfd er van uit te gaan, dat Christus zijn kerk voldoende richtlijnen gegeven heeft in het Nieuwe Testament. Men heeft een superstructuur opgebouwd die boven het Nieuwe Testament uitgaat.” (45). De schrijver geeft herhaaldelijk de verzekering dat hij niet tegen het organiseren in de kerk als zodanig is, maar: “zulk organiseren moet een veel vrijblijvender en flexibeler karakter hebben. Er moeten geen vaststaande structuren, met kerkelijk gezag bekleed, opgebouwd worden, die een eigen zelfstandigheid krijgen naast het Woord van God. Er moet geen organisatorisch systeem aan de kerken worden opgelegd, dat boven het Nieuwe Testament uitgaat en waaraan de kerken eeuwen lang gebonden zijn” (48). Met een zekere vreugde constateert hij dat wij vandaag in een tijd leven waarin achter tradities een vraagteken gezet wordt en waarin het mogelijk is van allerlei ongezonde tradities opruiming te houden. Een van de tradities die gerust afgeschaft kunnen worden, is het volgen van de DKO alsof het daarin werkelijk om een echt schriftuurlijke organisatie voor de kerk zou gaan. Vooral van een synode moet hij niets hebben: “Vandaag zeg ik: een afgeschafte synode is de beste synode die zich laat denken. Elke bindende regel of reglement dat er vandaag in de kerk te vinden is en dat boven de Heilige Schrift uitgaat, moet vandaag overboord, als de kerk tenminste nog een zoutend zout wil zijn in de moderne wereld” (57). Als ideaal ziet hij vrije kerken die niet meer gebonden zijn aan reglementen die boven de Schrift uitgaan; mondige groepen gelovigen die zelf in staat zijn tot een getuigenis in de wereld (58, 85 ev).
Veel van hetgeen Ds van den Berg zegt, doet geweldig sympathiek aan. Men kan het inderdaad met hem eens zijn dat er onder de dekmantel van de noodzakelijke orde in de kerk vaak structuren geschapen worden die eerder op een vermoording van de vrijheid van de Geest afsturen dan op een bewaring van de vrijheid van het Woord en de Geest in de kerk. Toch gaat zijn verhaal mij iets te ver, omdat het mij te naïef is. Dat het in de kerk zo mis kan gaan, is vaak niet het gevolg van de structuren als zodanig, maar van de wijze waarop men ongeestelijk met de structuren omgaat. Ook zonder die structuren kan men in de kerk een slavernij tot stand brengen. Wat dat betreft is Ds van den Berg mij veel te optimistisch, evenals hij mij te optimistisch is met betrekking tot de noodzaak om vandaag in aansluiting bij de tijdgeest alle reglementen die boven de Schrift uitgaan, af te schaffen. Bovendien geloof ik niet dat men zo eenvoudig met het begrip “boven de Schrift” kan opereren. Naar mijn overtuiging zijn er dingen in het kerkelijk leven waarbij men toch een vorm van organisatie zal moeten hebben, hoewel de Heilige Schrift daarover niets zegt. Men kan ook nog de vraag stellen of het helemaal juist is met het Nieuwe Testament te opereren op de wijze als Ds van den Berg dat doet, namelijk door er een soort kerkorde uit te willen afleiden. Eigenlijk geloof ik dat hij te ver gaat in zijn kritiek op de DKO, waarbij ik niet zozeer denk aan zijn concrete bezwaren, maar aan het feit dat hij stelt dat de organisatie van de kerk volgens het patroon van de wereldlijke organisatie opgezet werd. Men moet ook bedenken hoe moeilijk het allemaal geweest is in die tijd en dan is het toch merkwaardig, wat men ervan terecht gebracht heeft! Het laat zich vragen of deze bepalingen niet juist hun deel bijgedragen hebben om iets tot stand te brengen van de vrijheid die Ds van den Berg zo vurig voor de kerken begeert, en of een kerk zonder deze vorm van organisatie niet veel erger eraan toe geweest zou zijn. Wij leven nu eenmaal in een onvolmaakte wereld – en daarom blijft een organisatie in deze zin noodzakelijk.