HIJ HUWT DE MENSEN AAN ELKANDER
Ds Th Delleman, Hij huwt de mensen aan elkander. Over de liturgische viering van de huwelijksluiting. Uitgeverij T Wever te Franeker, 216 pag.
WD Jonker
Boekbespreking – Gereformeerd Weekblad, 7 Mei 1971
Ds Th. Delleman, emeritus- predikant van Groningen- West, heeft zich verdienstelijk gemaakt door het schrijver van een bijzonder helder en verstaanbaar boekje over de huwelijksluiting. De uitgever heeft gezorgd voor een mooie uitgave, waardoor het boekje ook uiterlijk iets draagt van de feestelijke stemming die erin heerst.
Als eerste verdienste van het boekje van Ds Delleman zou ik willen noemen de veelheid van informatie die erin aangeboden wordt. De schrijver heeft zich veel moeite getroost om een brede oriëntatie over het onderwerp te bieden. Hij begint met drie oude liturgieën: een Joodse choeppaviering, een voorbeeld van de Oosters-orthodoxe huwelijksliturgie en het Anglikaanse huwelijksformulier. Daarna wordt informatie geboden over de formulieren ten dienste van de “burgerlijke huwelijksvoltrekking” en niet-kerkelijke huwelijksbevestigingen in Nederland. Via een kort hoofdstukje over de oudste poging tot vernieuwing van het huwelijksformulier van Datheen (in 1813 in Groningen ingevoerd), wordt de lezer meegevoerd naar een keur uit eigentijdse huwelijksliturgieën. Verschillende voorbeelden van Rooms- Katholieke liturgieën worden naast een Luthers en een Remonstrants en een Hervormd voorbeeld (geschreven door Dr Willem Barnard) aangeboden, voordat de schrijver in een afzonderlijk hoofdstuk een aantal voorbeelden geeft van liturgieën die door hemzelf ontworpen zijn. Met een zeer nuttig hoofdstukje over huwelijksliederen wordt het eerste gedeelte van het boek besloten. Ook in het tweede – meer principiële – gedeelte wordt een grote hoeveelheid informatie meegedeeld. Van belang is daarbij het ecumenisch karakter van het geheel. De schrijver heeft zich ten doel gesteld een bijdrage te leveren tot “een ecumenische bezinning op de liturgische viering van de huwelijksluiting” en daarvoor was een wijde ecumenische oriëntatie ook noodzakelijk. Niet alleen de individuele lezer zal hem daarvoor dankbaar zijn, en ook niet alleen de dominee die uit dit boekje vele nieuwe ideeën voor huwelijksdiensten kan putten, maar ik dacht dat ook de kerken in hun bezinning op de vragen rondom de huwelijksbevestiging, en vooral ook op de vragen rondom het gemengde huwelijk, met deze studie gediend zijn.
Als tweede verdienste van dit boekje zou ik willen noemen de rustige wijze waarop hij ingaat op de vraag naar de zin van de kerkelijke huwelijksbevestiging in de Nederlandse situatie, waar het huwelijk reeds vóór de dienst in de kerk voor en door een ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken wordt. Het liefst zou de schrijver terug willen keren naar de positie in Engelssprekende landen, waar de kerkelijke ambtsdrager door de burgerlijke overheid gemachtigd wordt om het huwelijk óók namens de staat te voltrekken. Dan kunnen tijdens een ceremonie alle aspecten van het huwelijk gelijktijdig aan de orde komen. Vóór de Franse Revolutie was dat ook in Nederland het gebruik dat predikanten van de Geref. (Herv.) Kerk gemachtigd waren huwelijken burgerlijk en kerkelijk te bevestigen in de volle zin van het woord. De leden van andere kerken moesten zich meestal eerst laten aantekenen en trouwen voor een overheidsinstantie. Tijdens de Bataafse Republiek is de Geref. Kerk van zijn bevoorrechte positie ontheven. Sindsdien moesten allen hun huwelijk eerst burgerlijk laten voltrekken alvorens de kerkelijke bevestiging kon plaatsvinden. Daarmee was echter de vraag naar de betekenis van deze kerkelijke bevestiging actueel geworden, vooral ook, omdat het oude formulier van Datheen, dat berekend was op de echte voltrekking van het huwelijk (zoals de vragen aan de huwelijkspartners getuigen) tot vrij onlangs nog haast overal ongewijzigd in gebruik was. V oor het besef van menigeen werd daardoor de kerkelijke huwelijksbevestiging een soort van “overtrouw”“, terwijl bij anderen weer de burgerlijke huwelijksbevestiging tot een formaliteit zonder wezenlijke betekenis gedegradeerd werd. Vandaar ook dat men tweeërlei opvatting over de kerkelijke huwelijksbevestiging kan onderscheiden: aan de ene kant een opvatting waarin voor de kerkelijke huwelijksbevestiging geen plaats meer is en men wil volstaan met een gebed voor de gehuwden, en aan de andere kant een “verkerkelijking” van de huwelijksbevestiging tot op het punt waar de burgerlijke huwelijksbevestiging eigenlijk niets meer voorstelt.
De schrijver probeert dit dilemma te doorbreken door aan de ene kant het volle pond aan de burgerlijke huwelijksvoltrekking te geven: daar wordt het huwelijk in werkelijkheid aangegaan; – maar door aan de andere kant de kerkelijke plechtigheid te honoreren als de liturgische viering van datgene wat voor de burgerlijke overheid reeds plaatsgevonden heeft. De bruidegom en de bruid komen dus in de kerk als gehuwde mensen. Ze behoeven dus niet weer in het huwelijk bevestigd te worden. Ook de vragen die aan hen gesteld worden, moeten dus niet het karakter dragen van vragen waardoor de voltrekking van het huwelijk eerst tot stand gebracht zou moeten worden. De zin van de trouwdienst in de kerk moet gezocht worden in het belijden van het gehuwde bruidspaar dat ze elkaar als uit Gods hand ontvangen hebben, in het onderricht- worden vanuit het Woord Gods over de verantwoordelijkheid voor elkaars geluk en in het gebed om zegen over het huwelijk, uitgesproken in en namens de gemeente waarvan het bruidspaar deel uitmaakt. Dit alles brengt met zich mee dat het karakter van de trouwdienst vanzelf gaat veranderen. Wanneer de trouwdienst er niet meer is om het huwelijk te voltrekken, maar om het huwelijk liturgisch te vieren, komt er een grotere vrijheid in de gestaltegeving van de trouwdienst en hoeven de gestelde vragen niet altijd meer gelijk te zijn, maar kunnen ze aangepast worden bij de situatie van het betrokken bruidspaar. Ook hoeft het ambtelijke karakter van de dienst als zodanig niet zoveel accent te krijgen als vroeger het geval was. Het gaat dan immers niet zozeer om een handeling van de kerk waarbij ouderlingen bijvoorbeeld aanwezig zouden moeten zijn om de kerkeraad te vertegenwoordigen, maar het gaat om een viering van de huisgemeente waarin de predikant wel een levend aandeel kan nemen, maar niet principieel hoeft te nemen. De aangeboden liturgieën vertonen dan ook een grote mate van vrijheid en zijn bedoeld als voorbeelden van hoe het zou kunnen, niet van hoe het onder alle omstandigheden zou moeten zijn.
Het is op grond van het bovenstaande wel duidelijk dat Ds Delleman niet veel meer voelt voor de oude formulieren voor de bevestiging van het huwelijk. Hij heeft allerlei bezwaren tegen met name het formulier van Datheen, zoals bijvoorbeeld dat het formulier te didactisch is, dat er in het formulier bepaalde voorbeelden van een verouderde Schriftuitleg aanwezig zijn enz. Toch dacht ik dat deze bezwaren, hoe serieus ze ook voor het besef van de schrijver zijn, in het geheel van zijn denken over de huwelijksbevestiging van secundaire aard zijn. Primair is het verschil tussen hem en Datheen dat hij de trouwdienst anders waardeert en daarom ook geen behoefte meer heeft aan een vastgestelde inhoud van het onderricht bij de huwelijksbevestiging of aan de vastgestelde vragen die uiteraard niet gemist kunnen worden wanneer de trouwdienst echt de voltrekking van het huwelijk zou zijn. Bij hem komt de huwelijksliturgie dan ook veel meer op het vlak van de lofprijzing, het lied, poëtische omschrijvingen van het geheimenis van de eenwording van man en vrouw enz. Het geheel wordt daardoor veel vrolijker en feestelijker, biedt meer ruimte voor improvisatie en deelname van de kant van de huwelijkspartners zelf en voor allerlei elementen die misschien minder goed zouden passen in de ,ambtelijke” Stijl van de oude huwelijksliturgie.
Het lijdt geen twijfel of de gedachten van Ds Delleman kunnen rekenen op de instemming van zeer velen. Hij biedt de mogelijkheid voor een eigentijdse gestaltegeving van de trouwdienst en de actieve en creatieve medewerking van het huwelijkspaar en de huisgemeente aan de liturgische gestaltegeving van de viering van de huwelijksluiting. Daarmee heeft hij zeker een wezenlijk element in het moderne levensgevoel getroffen. Bovendien bevrijdt hij met zijn opvatting menige ambtsdrager, die er waarschijnlijk moeite mee heeft allerlei “ongewone” dingen in de liturgie van een ambtelijke kerkdienst op te nemen, van een slecht geweten wanneer hij zich (zoals vaak voorkomt) bij de trouwdienst veel vrijer opstelt. Ook kerkeraden die vaak maar moeilijk het ambtelijk opzicht bij de trouwdiensten kunnen opbrengen, zullen zich verlicht gevoelen bij de gedachte dat het allemaal niet zo stipt hoeft te gebeuren, nu de huwelijksdienst geen ambtelijke eredienst meer is. Eigenlijk wordt alles daardoor ook veel eenvoudiger. Niemand hoeft er meer over te piekeren of de kerkelijke trouwdienst niet toch een soort overtrouw betekent. Niemand hoeft ook te twijfelen met betrekking tot het antwoord op de vraag of een huwelijk dat niet kerkelijk liturgisch gevierd wordt, door de kerk wel als een volwaardig huwelijk aangezien wordt. Vooral wordt het ook een stuk eenvoudiger met de trouwdiensten in gevallen van gemengde huwelijken. De regels voor gemeenschappelijke kerkdiensten komen dan niet meer aan bod, omdat het niet om een ambtelijke kerkdienst gaat. Ook in dit opzicht heeft Ds Delleman een ecumenische dienst willen leveren!
Het is mogelijk heel veel waardering voor het boek van Ds Delleman te hebben en een heel stuk met hem op weg te gaan, en toch nog vragen over te houden. Dat zal hij ook wel van de kritische en sympathiserende lezer verwachten. Persoonlijk heb ik bijvoorbeeld last van de vraag of de weg die Ds Delleman wijst, niet voor de gewone predikant een zware last kan meebrengen en van hem een mate van oorspronkelijkheid en creativiteit vraagt die misschien in kerken waar vele huwelijksdiensten plaatsvinden, moeilijk op te brengen zal zijn. Zal hij dan niet maar weer terugvallen op voorbeelden van liturgieën die door meer creatieve geesten ontworpen zijn, maar die dan niet het voordeel hebben van door een kerkelijke vergadering gekeurd te zijn? Het kan wel eens noodzakelijk zijn dat meerderen zich kritisch bezighouden met dergelijke liturgieën, want ik vind b.v. dat Ds Delleman voorbeelden van liturgieën zonder kritiek doorgeeft, waarvan ik denk dat hij het onmogelijk helemaal eens kan zijn met de theologische achtergronden ervan. Laat mij, ter voorkoming van misverstand, direct zeggen dat ik zijn eigen concepten veel beter vind dan sommige van de andere voorbeelden. Mindere geesten dan hij zullen er misschien niet zoveel van terecht kunnen brengen als hij, met het gevaar dat ze zich dan maar zullen behelpen met sommige van de minder gelukkige voorbeelden, vooral wanneer bet bruidspaar ook nog erom zou vragen. Misschien zie ik de zaak te somber, maar zit de mogelijkheid er niet dik in dat het voor de predikant in de toekomst een moeilijke worsteling kan worden om de trouwdienst nog het karakter van Woorddienst te laten behouden, als bruidsparen met allerlei “leuke ideeën” komen opdagen die ze graag in hun huwelijksliturgie opgenomen zouden willen zien?
Ik heb er ook moeite mee dat Ds Delleman aan de ene kant alles doet om het ambtelijk- kerkelijk karakter van de huwelijksdienst van de hand te wijzen, maar aan de andere kant toch weer zegt dat het bijzonder zinvol zou zijn het avondmaal bij de huwelijksdienst te vieren. Dat hij de avondmaalsviering niet in zijn eigen concepten opneemt, rust volgens hem op de praktische grond dat er soms (niet-christen) vrienden bij de huwelijksdienst aanwezig kunnen zijn, aan wie men dan toch niet het avondmaal kan uitreiken. Maar daarmee is de hele principiële kwestie van het opzicht en de tucht rondom de avondmaalsviering weer op tafel gelegd! Wie huwelijksdienst en avondmaal wil verbinden, kan niet deze kwestie verwaarlozen en zal daarom, wil hij niet het avondmaal oplossen in een soort gemeenschapsmaal zonder meer, de kerk er weer ambtelijk bij moeten halen! Ik denk daarom ook dat Ds Delleman, zijn ecumenische ijver ten spijt, er niet op kan hopen dat kerken (zoals met name de Rooms- Katholieke Kerk) die het huwelijk sacramenteel benaderen en bovendien huwelijksbevestiging en eucharistie aan elkaar verbinden, met de ontkoppeling van huwelijksbevestiging en ambtelijke kerk zullen meegaan. Dat er enkele figuren uit de Katholieke Kerk zijn die dat wel willen en ook over eucharistie en huwelijk misschien andere gedachten dan de officiële kerk erop nahouden, is wel interessant, maar nog niet doorslaggevend.
Zo zullen er misschien nog meer vragen zijn. Ik denk met name aan bepaalde exegetische opmerkingen van Ds Delleman die zeker vragen zullen oproepen. Daar ga ik nu niet nader op in, omdat het doel van deze bespreking meer de aankondiging van het boek wil zijn dan een kritische behandeling. En zó gezien, kan ik het boek alleen maar verwelkomen als een nuttige bijdrage tot de discussie rondom een actueel probleem. Graag een wijde lezerskring toegewenst!